Samen naar school, samen naar Europa, samen verdronken
Bron: NRC
De vissers in Tunesië vangen niet alleen vissen, maar ook drenkelingen op zee. Danny Ghosen zit bij ze in hun bootje op het droge en zij laten hem zien wat ze aantroffen op zee. Telefoon, gebarsten schermpje, foto van een levenloos lichaam. „Een jongen uit het dorp. 24 jaar.” Volgende foto, van een aangespoelde vrouw. „Mouna, 28 jaar. Haar baby van achttien maanden was met haar mee, maar die is nooit teruggevonden.”
Terwijl Jeroen Pauw op het ene net onderzoekt hoe de winter eruit ziet voor de Turken die alles verloren bij de aardbeving dit jaar, is op het andere net Danny Ghosen in Danny ter plekke op zoek naar wat er overbleef van Tunesië na de Arabische lente van 2010. De bevolking keerde zich tegen het regime, toenmalig president Ben Ali werd afgezet, er werd geroepen om meer democratie.
Tunesië, ziet Danny Ghosen, is „terug bij af”. De economie is ingestort, de jeugdwerkloosheid is nergens ter wereld zo hoog als daar, de dorpen raken bedolven onder het woestijnzand van de oprukkende Sahara, de droogte drijft mensen uit hun huizen op het platteland, de nieuwe president Kais Saied begint de dictatoriale trekken van zijn voorganger te vertonen. Tunesië is nu het middelpunt van de migrantencrisis. Een derde van de vluchtelingen die in Europa aankomen, is vertrokken per boot vanaf de Tunesische kust. Tachtigduizend per jaar. Hoeveel er nooit aankomen is niet bekend. Met de Tunesië-deal hoopt Europa dat Tunesië vluchtelingen belet er vandaan te vertrekken.
Maar Tunesië kan niet eens voorkomen dat Tunesiërs het land ontvluchten. „Vraag een kind van vijf naar zijn droom, en elk kind zegt hetzelfde”, zegt een vader van een verloren zoon. Europa is de droom. Danny Ghosen spreekt de achterblijvers, de familieleden van (vooral) zoons die vertrokken. „Ze gingen samen naar de kleuterschool, samen naar de middelbare school, ze gingen samen naar Europa.” Zeventien tieners en twintigers en één baby uit hetzelfde dorp, samen in een klein bootje. Ze vertrokken op een woensdag, op vrijdag waren ze vermist.
Vissende vaders zagen hun lichamen drijven in zee. Eén werd na 27 dagen in het water door zijn zus herkend aan zijn ondergoed. Ze had hem de ochtend van zijn vertrek zijn kleren zien klaarleggen. Een visser stuurde de familie een foto van zijn lichaam. „Ik herkende hem meteen.” Het was Amin. Danny Ghosen spreekt Amins vader die vertelt hoe moeilijk zijn vrouw en dochter het sindsdien hebben, maar dat hij sterk is, en tijdelijk minder streng om hen de tijd te geven het verdriet te verwerken. Danny legt beide handen op zijn schouders – niks journalistieke distantie, niks afstandelijkheid. Hij begrijpt hem – de Arabische man, de „held van de familie”. En hij zegt hem dat hij ook mag rouwen om het verlies van zijn kind. Ik ken geen tv-journalist die zoiets zou durven doen.
Hoop
Het wordt nog erger. De visser van de foto’s verloor zelf ook een zoon, Louay van zestien. Hij zat in het bootje dat verging, maar zijn lichaam is nooit gevonden. Het bootje ook niet trouwens, en dat vindt hij vreemd. „De zee liegt niet. Die geeft terug wat zij afpakt. Wij vinden de lijken. Een plastic boot zinkt niet.” Zolang de boot spoorloos is en zijn zoon vermist, heeft hij hoop. „Maar als hij het had gered, had hij wel gebeld.” Hij belt hém, vijf keer per dag. Voor het geval hij in een Libische gevangenis zit.
Danny Ghosen vraagt deze vader wat hij tegen zijn zoon had willen zeggen als hij had geweten van zijn vertrek. „Ik heb nóg een zoon”, zegt de vader. Hij is vijftien. Wat hij ook tegen hem zegt, wat hij ook doet, hem zal hij óók niet kunnen tegenhouden, zegt hij. Er is geen reden om te blijven.
„Ze gaan toch.”