Armoe heeft vele gezichten
Een oudere man loopt op de stoep in Darndale, laagbouwwijk. Een jochie op een steigerende scooter rijdt hem snoeihard op een haar na omver. Misschien een gevalletje extra stoer doen omdat er een camera in de buurt is. De man beklaagt zich bij de tv-journalist, die zijn Dublinse accent eerst niet verstaat. Over die eikels met hun eeuwige lawaai en rottigheid. ‘Dit is de nieuwe generatie’, zegt Danny Ghosen, bepaald niet zijn sterkste opmerking in de confronterende reportagereeks Danny in de buitenwijken.
Bron: De Groene Amsterdammer
Hij mag feitelijk gelijk hebben, het klinkt door de toon net iets te veel als ‘wen er maar aan’. Natuurlijk, het is goed als volwassenen randgroepjongeren serieus nemen (moeders, vaders, politici, leraren, politie, ambtenaren, welzijnswerkers, werkgevers, tv-makers als Danny), maar die boze man lijdt duidelijk in zijn eigen buurt en krijgt van deze jongen en zijn maten letterlijk en figuurlijk louter ‘fuck you’ te horen.
Naar Darndale had Danny beter helemaal niet kunnen gaan, als hij het advies van een man in Dublins centrum had gevolgd: ‘Je riskeert je leven; jullie camera is daar binnen een uur drie keer van eigenaar veranderd; in Ethiopische dorpen zamelen ze geld voor Darndale in.’ Het is gechargeerd en grappend bedoeld, maar er zit een kern van waarheid in, die evenzeer opgaat voor Le Vele in Scampia (Napels) en Kalliste of Felix Pyat in Marseille. Waar Danny ook heen ging (en het zal in het Athene, Birmingham en Boekarest van komende uitzendingen waarschijnlijk niet anders zijn): er staan jochies en jonge mannen op wacht die even hard waarschuwen bij de komst van een camera als bij die van de politie. En zonder een begeleider die vertrouwd of gedoogd wordt, kom je als tv-maker de wijk vaak niet eens binnen.
Danny is niet bang, maar ook niet te stoer of dom. Hij weet wanneer hij weg moet wezen of wanneer de camera uit moet. Al wacht hij daar voor mijn gevoel net te lang mee als in Marseille de jongerenwerkster die hem op sleeptouw neemt daar herhaald dringend om moet vragen: ik bedoel, hij wil goeie scènes en is daarna weer weg; zij werkt en blijft daar en is volkomen afhankelijk van het vertrouwen dat haar pupillen in haar hebben. Misschien is mijn toon net te hard: Danny is natuurlijk ook een goede en moedige maker en niet in de eerste plaats op sensatie uit, maar vooral op informatie en inzicht voor hem en zijn kijkers. Die sensatie komt vanzelf wel op hem af.
Het is een bizarre ervaring om het decor in Napels en Marseille nu volledig documentair te zien, terwijl je ze zo goed hebt leren kennen door de fictie van Gomorra (KPN) en Marseille (Netflix – elke minuut 53 klanten erbij). Niet dat ik verbaasd ben dat de burgemeester van Marseille niet Gérard Depardieu blijkt te zijn, maar dat het vermoorde vriendje van diens fictiedochter uit Felix Pyat komt, met zijn vele drugs en criminaliteit, dat maakt ook ‘Danny’ tot een net iets andere kijkervaring. Dat ik de eerste reeks Marseille uitzag had overigens vooral met nieuwsgierigheid naar ‘eindelijk eens Franse seriefictie’ van doen; naar het acteren van een tonronde Depardieu, ondanks permanent zwart maatpak niet helemaal overtuigend als burgervader; naar de stadsbeelden met die haven waar je zelf ooit rondliep, de hoge kerk, de dito probleemwijkflats (waarvan de meeste niet, zoals elders, ‘buitenwijken’ zijn maar centraal liggen); naar de pompeuze interieurs van de Franse politieke macht. Want voor het scenario, met die reeksen onwaarschijnlijkheden en de malle ontknoping aan het eind, hoef je het naar mijn smaak echt niet te doen.
Danny brengt de meeste tijd door in Kalliste, dat wel echt buitenpost is in Marseille-Noord. En door ongelofelijk slecht openbaar vervoer dus nog onaantrekkelijker als woonplek dan de andere ‘krachtwijken’. Waardoor autoloze bewoners alleen met grote moeite naar het strand kunnen (het wijkzwembad is al lang gesloten, zoals de hele wijk is opgegeven). Wat nog een luxeprobleem lijkt als Danny verbijsterd vaststelt dat er geen gewone winkels meer zijn. Die moesten sluiten door seriediefstal en -overval. Dat is de tragiek van zulke buurten: een deel van de bewoners maakt ze nóg onleefbaarder voor medebewoners die proberen het zonder criminaliteit te rooien – niks Robin Hood. De sociale samenhang in Kalliste en Felix Pyat lijkt kleiner dan in Darndale, wat mede van doen zal hebben met de etnisch en cultureel gemengde samenstelling. Darndale is erfelijke Ierse armoe; Kalliste door kolonialisme en migratie multiculti-armoe. Toch is daar ook solidariteit; deels in de negatieve vorm van ‘wij tegen de rest’ en dus zul je nooit iemand verlinken (wat soms oprecht zo gevoeld wordt maar ook vaak met dreiging en geweld wordt afgedwongen); deels in positieve zin.
Hartverwarmend de Arabische vrouw die niet alleen door haar neefjes en nichtjes maar door de hele buurt ‘tante’ wordt genoemd en die dagelijks zes tot zeven kilo eten kookt waardoor talloze hongerige kinderen mee kunnen eten. ‘Nee, daar wil ik geen geld voor.’ Zij vormt de uitsmijter van de Marseille-aflevering, waarin ook barre ellende is gepasseerd. Samen met een stoere ‘rappeuse’ die zelf zegt als een man te denken en te leven en die, ook als ze een villa bij elkaar zou verdienen, de wijk nooit ontrouw zal worden. En samen met een aardige jongen die we hebben leren kennen terwijl hij het haar van een jochie knipte in het trapportaal van zijn flat: daar is meer ruimte dan in zijn kamertje en nee, geen bewoner klaagt. Vijf euro per knipbeurt, waarvoor de ontelbare drugsdealertjes in flat en wijk uiteraard hun neus ophalen. Het kappertje nodigt Danny uit voor een partijtje op het strand (hij kan er kennelijk wel komen). Er komen ook wat familieleden, zegt hij. Danny arriveert en weet niet wat hij ziet: vijftig overwegend jonge mensen en kinderen. Ja, dat is ook een vorm van cohesie. Dat Ghosen nog zoveel lichtjes in het duister vindt komt a) doordat ze er zijn; b) doordat de ‘positievelingen’ meer bereid zijn hem toe te laten. Dat hij ermee afsluit komt voort uit ‘optimisme als morele plicht’.